Het koren zou hem zijn en gehoorzaam de aren in weelderende weliging hém heffen. Die Grieken, dat volkje daarginds, hij zou ze vertrappen. Een onmetelijk gevoel zwol in hem en deed hem zachtjes lachen. Om de troon, maar zo veraf dat zij niet horen konden, stond de garde zijner Onsterfelijken, roerloos, als met rijen van reuzige, goudschubbige standbeelden. Voor hem rijden zich de schitterende ruggen zijner vele veldheren. Het was alles veel, het schitterde alles, het was alles immens, het was een kolossale bereiktheid reeds. Het zou nog kolossaler worden, dat alles, en omvatten al wat bereikt kon worden. En Xerxes, wederom, lachte en beminnelijk, innemend en zich onoverwinnelijk voelende, herhaalde hij: 'Het is mogelijk, oom, dat er waarschijnlijkheid zou kunnen schuilen in wat ge zegt. Maar zo ik alles uitdacht, zou ik niets doen. Is het niet beter moedig tot de daad te besluiten en zelfs door te maken de helft van al het ongeval dat onze daad met zich mede kan slepen, dan zich door voorbarige vrezingen te laten doemen tot niets-doen? Nooit is de mens zeker. De moedige bereikt meestal wat hij wil; de langzamen en omzichtigen bereiken zelden hun levensdoel.'
Xerxes, zijn ogen vol van de glorie zijnr heerlijkheid, zijn ziel vol trots over het prachtige schouwspel zijner ontplooide macht, hoorde zichzelve met welbehagen de mooie zinnen zeggen. Hij had ooms arm losgelaten, hij ging zeker van zichzelve door: 'Hoe machtig zijn niet wij, Perzen, geworden! Als mijn voorvaderen, zowel van vaders als van moeders zijde, hadden gedacht en gewogen als gij, mijn oom, zouden de Perzen niet zo gegroeid zijn in glorie. In het gevaar is ons rijk groot geworden. In de grootste onderneming schuilt het grootste gevaar. Wij zullen geen hongersnood lijden, wij zullen van land noch water hebben te lijden, mijn oom, en wij zullen geheel Europa veroveren.'
Artabanos begreep dat er voor hem niets meer te raden of te ontraden viel. Toch zeide hij nog: 'Alleen nog dit, Xerxes, voor wij afscheid nemen en ik naar Suza terugkeer: neem u in acht voor de Ioniërs...'
Xerxes lachte.
'Neem u in acht voor de Ioniërs,' herhaalde Artabanos. 'Voer ze niet tegen hun eigen bloed in het veld. Om in aantal de meerderen te zijn, hebben wij hen niet van node. Zo zij met ons mede trekken, zullen zij óf de ongerechtigste óf de gerechtigste aller volkeren zijn. De ongerechtigste als zij hun land brengen onder ons juk, de gerechtigste als zij voor hun vrijheid vechten. Ons belang bij hun ongerechtigheid is luttel, hun gerechtigheid kan ons groot nadeel berokkenen.'
Maar Xerxes lachte.
'Vrees niet, oom,' zeide hij. 'Ik ben vol vertrouwen, ook op de Ioniërs. Keer terug tot Suza, regeer mijn rijk en mijn huis: aan u leen ik mijn kroon en mijn scepter!'
Xerxes kon zulke dingen prachtig zeggen. Oom, al was hij een wijsgeer, was steeds onder de indruk als Xerxes zoiets zeide, met zijn hoge glimlach en koninklijk armbeweeg en zwier van gracieuze hand. Het waren de zielehoogmoedigheden die zo menselijk harmonisch in hem afwisselden met de zielevertederingen, vond oom...
De revue, met het geëvolueer der troepen en schepen scheen geëindigd, want de veldheren, voor de tooon gezeten, rezen op en naderden de koning. En ook Xerxes rees op en begon: 'Perzen, bij de aanblik van het schitterende schouwspel dat zich voor ons ontplooid heeft, draag ik op nooit te doen tanen de glans van de eeuwig roemrijke daden mijner hoge voorvaderen en mijns onvergetelijken vaders Dareios...'
En Xerxes hield een schitterende redevoering die de veldheren hoorden en die de op de vlakten en stranden en schepen verzamelde troepen mochten raden.

naar boven

XII De volgende dag zou het leger de Hellespont over trekken.