Zij droegen vossevellen en over hun tunieken veelkleurige, wel heel wijde mantels; zij droegen schoenen uit reebokhuid: Bassakes, Artabanos' zoon en Xerxes' neef, voerde hen aan te paard.
Met bronzen helmen in de vorm van buffelkoppen volgden de Chalybiërs met schilden van ongelooid buffelleer, twee lansen en scharlaken windselen om de kuiten; volgden de Kabeliërs, de Meioniërs, de Lasoniërs: Badres, zoon van Hystanes, voerde hun onoverzienbare horden aan te paard.
Moschen volgden, met houten helmen: Ariomardos, zoon van Dareios en van Parmys, voerde hen aan te paard. Volgden de Maren en Kolchidiërs: Farandates, Teaspes' zoon, voerde hen aan te paard; volgden de eilandbewoneren der Erythreïsche eilanden... welke volkeren volgden nog?
De onderaanvoerders voerden te paard, rigmenten van tienduizenden mannen, afgedeeld in duizendmannige troepen, afgedeeld in honderdmannige troepen...
In de zon een verblindend geschitter. Mardonios, neef en zwager van Xerxes, generalissimus van alle legers met zijn staf: Tritantaichmes, zoon van Artabanos, neef van Xerxes; Smerdomenes, zoon van Otanes, broeder der koningin; dan Masistes, halfbroeder van Xerxes, zoon van Dareios en Atossa; Gergis, zoon van Arises; Megabesos, zoon van Zopyros, rondom Mardonios allen te paard. Nu dreunende de verschillende volkeren over de vlakte van Doriskos zijn aangemarcheerd en gezwenkt hebben langs Xerxes' troon om in drie liniën front te maken, schittert verblindend Mardonios aan met zijn staf en de tienduizend Onsterfelijken, de beroemde onverwinlijken, de uitgekozene reuzen, de sublieme prachtkerels, schitterend van gouden helmen, van gouden schubberusting, van gouden schilden, op goud getuigde Nizaïsche paarden en brallend van glans, hoogmoed en overmoed, terwijl daverend, donderend, ritmisch georganiseerd gejuich uit alle troepen geregeld opstijgt naarmate Mardonios nadert.
Hij stijgt af en treedt de troon op, waar Xerxes hem omhelst en hem met sierlijk gebaar noodt naast zich te zitten om de cavalerie verder te zien defileren.
Het zijn de Sagartiërs, de nomaden: die daveren als met een storm over de vlakte aan op kleine, heftige, snelle paardjes en zij hebben alleen hun lasso's en net. Zij werpen hun lasso's uit en lasseren hun denkbeeldige vijand en over hem werpen zij schreeuwende het uit lederen riemen gevlochten net: zij doden hun vijand dan of zij nemen hem, half geworgd, levend gevangen. Zij zwieren als een wervelwind juichend voorbij, in fantasia.
Dan raast het van de Indische cavalerie: die rammelt oorverdovend aan met karren waarin gewapende mannen en de karren door gezwiepte zebra's getrokken.
Dan draven de Kissiërs en Meden en Baktriërs en Kaspiërs en Libyers en Parikaniërs aan, allen op ompantserde paarden en met hun alles wegmaaiende, van zeisen voorziene strijd-wagens; en dan komen de Arabieren op wijd ijlebenende kemelen en zonder de kemelen en karren zijn het tachtigduizend paarden. Met escadrons daveren zij in razend juichende fantasia's aan, elke fantasia verschillend naar volksaard in wapengezwier, mantelgewuif en huldeschreeuw naar de koning: op de kemelen komen de Arabieren het laatst, opdat de paarden niet schichtig zouden worden van de kemelen; een paard kan een kemel niet uitstaan.
De twee zonen van Datis - die met Artafemes bij Marathoon de Perzische troepen had aangevoerd - Harmanitres en Tithaios, voeren, zwaard zwierend, de cavalerieën aan, natuurlijk te paard. Uren heeft het defilé geduurd, maar Xerxes wordt niet moe; hij wordt nooit moe zijn macht te aanzien. Nu de veldheren en onderveldheren de nog nooit zo ontzettend talrijk geziene legermachten in strijdorde op de vlakte hebben opgesteld, bestijgt Xerxes zijn wagen. Mardonios rijdt hem ter zijde. De Onsterfelijken rijen rondom hem: het is als een zon van gouden glans en stralen, die schichtende over de vlakte beweegt.
Xerxes inspecteert beminnelijk en innemend; met zijn welvoldane lach om gekrulde, blauwzwarte baard spreekt hij zijn talloze broeders, neven, zwagers aan en vraagt luide tal van vragen: ter zijde van zijn wagen boeken secretarissen gewichtig op lange, krinkelende rollen, met spijkerschrift vragen en antwoorden. De zon in de hemel brandt die gehele dag neer op de vlakte, neer op de opgestelde legers, maar Xerxes, de zon op aarde, wordt niet moe. Nu hij de revue over infanterie en cavalerie volbracht heeft, doet hij zich voeren naar het strand. De zon zengt over de zee en over de onoverzienbare vloot... Van dit strand is zowel op de zee de vloot onoverzienbaar als in de vlakte onoverzienbaar het leger, en Xerxes, juist om die tweevoudige onoverzienbaarheid, is weltevreden.
Hij bestijgt zijn Sidonisch gala-vaartuig - dat is heel lang - en zet zich onder een baldakijn van goudstof. Het is in de zengende zon, op het goud spiegelende water, als een klomp van stralend goud: dat schip, de koning en wie hem omringen. De wilde volkeren, opgesteld, van de vlakte, kijken er verwezen heen. Het is niet moeilijk voor hen te denken dat Xerxes een god is, een zoon minstens van Ormoezd, Mithra misschien.
Xerxes' vaartuig drijft langs de voorstevens der opgestelde schepen.
1 comment