En zal ik weten wat mij te doen staat!'
Oom Artabanos verontschuldigde zich. Hij was, zeide hij, niet waard zich te kleden in, zich te leggen op, zijns koninklijken neefs klederen en legerstede. Maar Xerxes, grootmoedig, drong aan. Fluisterend gaf oom toe...
Want de achterdocht van de droom mocht niet worden gewekt. In diep geheim dus, op de tenen, slopen die volgende avond na het maal Xerxes en oom Artabanos weg, de laatste om zich te verkleden in des eersten praalgewaad. Toen liet Xerxes oom alleen en oom drong door in Xerxes' slaapvertrek en kleedde zich uit of hij de koning was. En hij legde zich ter ruste of hij de koning was.
Toen hij sliep, naderde werkelijk de droom... Maar de droom had wel bespeurd dat de slaper Xerxes niet was.
'Artabanos!' riep de droom. 'Waarom weerhield ge Xerxes Griekenland de oorlog aan te doen?'
Artabanos schrikte hevig op. En snelde naar Xerxes toe. En riep, terwijl zij wisselden van nachtgewaad: 'O koninklijke neef, de droom is door de grote goden gezonden! Er is geen twijfel aan! Ik ontried u de oorlog, want ik heugde mij Kyros, die de Massageten versloegen, Kambyses, die de Ethiopiërs versloegen en uw onvergetelijke vader Dareios, die de Skythen versloegen! En ik dacht dat het beste zou zijn rustig te blijven en niet het noodlot te tarten! Maar het is beter het noodlot te tarten! Beveel uw satrapen alle lichtingen op te roepen! Tijg ten oorlog!'
'De god der Perzen zal met ons zijn!' riep Xerxes uit.
Die nacht droomde hij wederom. En toen hij de volgende morgen de magiërs zag, die, zeer streng, de een na de ander - driemaal negen hun aantal - de lange zuilenportiek van het paleis doorschreden op weg naar hun vergaderzaal, bespeurde hij dat zij verstoord waren. Hij begreep waarom. De magiërs waren verstoord omdat de koning der koningen hen niet had geraadpleegd over de betekenis van zijn eerste en tweede droom, over de betekenis van Artabanos' droom. En de magiërs schreden voorwaarts, doende of zij de koning niet zagen.
Maar Xerxes, innemend, riep: 'Magiërs!'
Zij keerden zich allen ten zelfden tijd om. Hun puntmutsen staken als hoornen omhoog. Hun blauwzwarte baarden waren regelmatig gekruld. Zij schenen allen even oud, even waardig, even lang, even wijs. Zij geleken elkander huiveringwekkend, allen.
'Magiërs!' glimlachte Xerxes. 'Zegt mij, wat beduidt mijn droom van deze nacht?'
En hij vertelde zijn droom. Een olijvetwijg had hem het hoofd omkranst en zich toen met twijgen verbreed over geheel de wereld. En toen... was de krans verdwenen...
De magiërs, zonder elkaar zelfs met de blik te raadplegen, riepen allen, driemaal negen hun aantal, uit: De wereldalmacht!'
Xerxes schrikte van de klank hunner stemmen.