Het was of hun zevenentwintig stemmen één stem waren.
Terwijl Xerxes verschrikt nog stond, wendden de magiërs hun gepuntmutste hoofden om en schreden voorwaarts naar de vergaderzaal. Die was donker. Geheel ingesloten in de massa der paleisgebouwen was de magiërzaal donker. Daarom zag ook geen der magiërs dat iedere magiër een bittere grijns grimlachte om de gekrulde baard. En zwijgend traden zij de donkere zaal binnen en grijnsgrimlachten.
De zaal was wijd als een nacht, een donkere nacht. En er stond geen beeld of altaar in, want de Perzen stichtten hun goden altaren noch beelden en zelfs geen tempels den volke toegankelijk. Maar zodra de magiërs hun eigene nachtwijde en donkere heiligdom binnentraden, klaarde het op als door een wonder van geheimzinnig licht.
Toen zagen de magiërs elkanders grimlachende grijns.
En zij schrikten hevig en wierpen zich ter aarde voor het grote ronde oog van Ormoezd, dat straalde aan het einde des heiligdoms.
En zij riepen allen met één stem: 'Genade voor Perzië, o god!'

naar boven

IV De Perzen verweten de Grieken dat zij barbaren waren en de Grieken verweten de Perzen hetzelfde. De Grieken noemden zelfs iedereen die geen Griek was een barbaar - met een hoofdletter. Misschien hadden zij beiden gelijk en misschien geen van beiden. In allen gevalle waren de Grieken een jong, krachtig volk in groei en bloei, en waren de Perzen na drie geslachten reeds een volk van overbeschaving. Zij konden vermoedelijk elkaar daarom nooit lijden. Een Griek ergerde zich aan de kleding, manieren, godsdienst en zeden van een Pers; de Pers ergerde zich aan die van de Griek. Er was geen vriendschap mogelijk en daarbij minachtte Xerxes de Grieken. Ook de magiërs minachtten de Grieken als een minderwaardig volk dat zijn goden den volke toegankelijke tempels stichtte met godenbeelden erin. De magiërs offerden wel aan Zeus, maar op de top der hoogste bergen, tussen donder en bliksem, en zo deden zij aan zon, maan, aarde, vuur, water en winden. Maar Perziës liefste god was Mithra, die was man en vrouw beide, god en godin, scheppende en ontvangende kracht, en begrijpelijk aan alle menselijkheid.
Sedert Kyros geheel Azië had overwonnen - dat was ongeveer een eeuw geleden - heersten de Perzen over tal van volkeren. Met Kyros was Perzië jong en krachtig geweest, als Griekenland nu, maar zodra de Perzische koningen over zo vele volkeren heersten, begon de Perzische overbeschaving. Dat is de wet van bloeien, groeien en welken. Maar Xerxes dacht er niet zo over en bevroedde niets van zijn overbeschaving; hij haatte de Grieken en na zijn dromen had hij tot de oorlog besloten.
Vier jaren lang bereidde Xerxes zich voor. Er werden door het gehele reusachtige rijk onder alle onderworpene volkeren lichtingen opgeroepen en er werden overal voorraden verzameld. Maar twee moeilijkheden hielden Xerxes voornamelijk bezig. Dat waren de Hellespont en de berg Athos. Xerxes, die reeds besloten had dat een schipbrug over de Hellespont zou worden geslagen, besloot nu dat hij de berg Athos zou laten doorboren.